Geroosterde boterhammen

2011 / 5 augustus : TekstHeks

Al sinds mijn prille jeugd kan de geur van brood mij in extase brengen. Brood is erg lekker, met name wanneer het vers van de bakker komt, of nog liever: uit eigen oven. Maar behalve de Fransen zijn er weinig mensen die dagelijks naar de bakker gaan voor hun verse ‘baguette’ of andere graanproducten, en dagelijks zelf brood bakken is tijdrovend en een geduldwerkje en daarom voor mij geen optie.

Mijn ouders bewaarden hun brood in een broodtrommel. Zo’n grote geëmailleerde trommel met een handvat en een slot erop. Waar dat handvat voor diende heb ik nooit begrepen; de trommel stond in een kast, naast de botervloot, de jampot en het pak hagelslag, en werd nooit verplaatst. Het slot had wel een functie: nieuwsgierige en snoepgrage kinderen uit de buurt houden.

Die broodtrommel was behoorlijk groot: er was plaats voor minstens vier hele broden. Zoveel lagen er nooit in, want brood bederft snel. Als brood bederft wordt het eerst wit en vervolgens groen, maar voordat brood bedorven is en officieel oneetbaar kan worden verklaard doorloopt het eerst een tussenstadium: het wordt oudbakken. Het meeste brood smaakt al na één dag oudbakken en zou dus eigenlijk op de dag van aankoop moeten worden opgegeten. Of weggegooid, zoals de Fransen doen. Maar ons brood ging nooit in één dag op en mijn ouders gooiden nooit iets weg tenzij het bedorven was, dus kwam ook brood dat meer dan een dag oud was gewoon op tafel. En zaten we regelmatig te kieskauwen.

Totdat op een dag de verlossing kwam, in de vorm van een ... broodrooster! Een handig apparaat dat in slechts een paar minuten tijd oudbakken boterhammen kon pimpen oftewel voorzien van een knapperig randje. Maar nog belangrijker dan dat randje was de geur. Alsof het brood zo uit de oven kwam. Of de boterham nu een dag oud was of een week, we proefden het verschil niet meer, de boterham was weer als nieuw. En het smaakte weer.

Toen ik op kamers ging wonen was het eerste stukje huisraad dat ik aanschafte dan ook een broodroostertje. Zo’n antieke van het Waterlooplein, waar je aan weerszijden een klepje naar beneden moest doen om de boterham tussen te klemmen. Met zo’n katoen-omwikkeld snoer. Levensgevaarlijk waren ze, want je kon zo met je vingers bij de stroomdraadjes. En halverwege moest je de boterhammen keren. Als je ze te lang liet zitten verkoolden ze en kon je weer opnieuw beginnen.

Inmiddels beschik ik over een wat geavanceerder model waar de sneetjes aan beide kanten gelijkmatig bruinen, en met een tijdklokje om de gewenste graad van knapperigheid in te stellen. Een hoogst enkele keer, meestal wanneer ik iets te gehaast het klokje een ferme zwiep heb gegeven, willen de boterhammen nog wel eens te donker (lees: zwart) worden en begint het rookalarm aan het plafond van mijn keuken paniekerig te piepen. Maar meestal levert de rooster een perfecte, al naar gelang mijn stemming licht- of donkerbruine boterham af, aangenaam knapperig en net warm genoeg om een plakje kaas te doen smelten. En vooral: heerlijk geurend naar vers brood.

Eén keer per jaar haal ik al mijn geduld en keukenvaardigheid uit de kast en bak zelf een brood. Want vers gebakken brood, zo uit de oven, blijft toch het aller-allerlekkerste.

DETLEVSKI